ma 8 juni, avond
Ik kan kiezen: moe op de bank gaan hangen, onderuit schuiven en in slaap vallen of quasi actief naar de toren rijden en tenminste de indruk wekken alsof ik in topconditie verkeer. Tsja, is de keuze dan moeilijk? Moeilijk of niet, even later sta ik op het spottersveldje.
Het is nog geen zeven uur, maar het is vrij donker. De zon laat zich niet zo zien. Geen foto-weer. Mieke en Jan Steenarend laten me raden naar het aantal zichtbare valken. Hoewel ik meteen weet dat het een instinker is, tel ik de valken die ik kan ontdekken: 2 stuks op de antenne. Jan laat me door zijn scoop de derde valk zien. Deze zit op de dwarsverbinding tussen de onderste ring en daarboven. Maar deze valk zit zo akelig dicht tegen de muur aan dat het geen wonder is dat ik hem niet meteen kon vinden.
Aanvankelijk lijkt mijn bezoekje niet veel moois op te leveren. Eén keer gaat een valk achter een duif aan, lijkt succesvol, maar komt dan toch met lege klauwen (en ik veronderstel met het schaamrood op de kaken) terug. Veel later herhaalt dit proces zich nog eens wanneer twee duiven brutaalweg de toren passeren. En om het duivenverhaal af te maken: nog een duif waagt zich gevaarlijk dicht bij de toren, maar de juvenielen weten er zich nog geen raad mee en hun ouders ondernemen ook al geen actie.
Is dat alles? Daar lijkt het lange tijd wel op. Maar wanneer het nog een tikkeltje donkerder wordt is er dan toch een paar keer wat actie. Juvenielen dagen hun ouders uit, ouders dagen hun jonkies uit. Valken die half in dromenland op de antenne zitten worden er plagerig vanaf gestoten. Tsjonge, het lijkt nog leuk te worden, vanavond. Op het veldje is het druk geworden. Koffie en koek wordt weer overvloedig aangeboden. Op rustige momenten bekijk ik de fotootjes op het display. "Wayang", schiet er door me heen. Wayang is de Javaanse benaming voor een traditioneel poppenspel dat zich achter een doorschijnende wand afspeelt. Een schimmenspel. Dat is het spel dat ons vanavond ook geboden wordt. Twee, drie, zelfs vier valken draaien rondjes, tikken elkaar aan. "Geweldig".
Ik hoor verhalen van ooievaars die gezien zijn. Het toeval wil dat ik wat om me heen kijkend ineens een overtrekkende grote vogel zie. Is het een reiger? Meteen wanneer ik het roep, hoor ik Piet al zeggen dat het een van de ooievaars is. Wat later komt Martien, de oud rijschoolhouder, met gehaaste tred vertellen dat op de (ingepakte) kerktoren van De Mortel ooievaars zijn geland.
Wanneer de jonge valken na een poosje één voor één op de betonnen rand begeven en al wapperend naar het rooster rennen weten we op het veldje eigenlijk wel genoeg: het is kinderbedtijd. En ofschoon het gezelschap op het veldje gezellig keuvelt, is het voor mij het teken om te vertrekken.
In De Mortel stop ik even bij de kerk. Inderdaad zit op het puntje van de bouwlift een ooievaar. Steenarend passeert me en roept er iets over. "Mooi, bouwlift", zijn de woorden die ik versta. Knip zegt mijn camera.