Mijn vader, Marinus Kuipers, woonde in de tijd dat de oorlog uitbrak als bijna zestienjarige jongen in de Mortelse Peel. Hij woonde daar in een klein boerderijtje en mijn opa (bijgenaamd Toon de Looi, oftewel: Toon, zoon van Lodewikus) verdiende de kost met het houden van wat vee.
De oudste kinderen, waaronder mijn vader, werden vanaf de crisisjaren voor de oorlog ingezet voor het steken van turf en het kappen van bomen in de bossen.
Toen de oorlog in mei 1940 steeds dichterbij leek te komen werden ze geëvacueerd naar een woning in Beek en Donk.
Het ging allemaal nogal plotseling. Daarom werden de oudste kinderen eropuit gestuurd om nog wat spullen uit het huis in De Mortel te halen en om andere, waardevolle spullen zoals wat kandelaars en dergelijke in de tuin te begraven.
Toen de oorlog wel erg dichtbij leek te komen, keerden ze toch maar terug richting Beek en Donk. Op de Heuvel in Gemert aangekomen zagen ze tot hun schrik een groepje Duitse soldaten op hen afkomen. Omdat ze geen van allen ook maar één woordje Duits verstonden begrepen ze niet wat de Duitsers hen toeschreeuwden.
Met gevaarlijke geweren op hen gericht verstonden ze iets als “farraat, moer”. Hevig geschrokken begrepen ze eruit, dat ze als verraders tegen de muur moesten gaan staan.
Met de handen omhoog deden ze dat en ze dachten dat hun laatste uur geslagen had. Tot hun opluchting bleek echter, dat ze hun “Fahrrad” (fiets) tegen de muur moesten zetten. De Duitsers pikten de fietsen in en geboden mijn vader, zijn broer Harrie en zus Grada naar het Borretplein (nu Ridderplein) te lopen. De kinderen snapten wel, dat daar iets niet pluis was en omdat ze de weg goed kenden besloten ze, toen ze uit het zicht van de Duitsers waren, via een paadje toch richting Beek en Donk te gaan.
Later hoorden ze dat enkele honderden inwoners van Gemert naar het plein waren gestuurd om daar als menselijk schild, met de Duitsers achter hen, voor het kasteel te gaan staan zodat de Nederlandse genie-soldaten die in het kasteel waren niet durfden te schieten.
Eén van die gijzelaars was mijn moeder toen nog maar acht jaar oud. Ze heeft grote angsten doorstaan net zoals alle andere mensen die op het plein stonden. Er vielen enkele dodelijke slachtoffers waaronder een jongetje dat door een verdwaalde kogel door een nederlandse soldaat werd geraakt en een geestelijk gehandicapte man die de Paus werd genoemd. Deze "Paus" weigerde in al zijn onschuld mee te werken en werd ter plaatse doodgeschoten. Ook een duitse soldaat en een nederlandse sergeant werden dodelijk getroffen.
Mijn vader was een stukje voor het kasteel met zijn broer en zus weggeglipt en had hier geen weet van. Toen ze verder ongehinderd, maar wel te voet, in Beek en Donk aankwamen werd de brug vlak voor hun neus door Nederlandse genie-soldaten opgeblazen. Over stukken hout van de kapotte brug zijn ze toch over het kanaal kunnen komen en naar hun nieuwe adres gegaan.
Ook daar beleefde hij een uurtje later zeer angstige momenten, daarover in een ander verhaal meer.
Later bleek dat de Duitsers ook in hun huis in de Mortel waren geweest en daar de kostbare accordeon van mijn opa hadden meegenomen. Een boer die wat verderop woonde en niet was gevlucht had een paar Duitsers spelend op de accordeon voorbij zien komen. Hij herkende de accordeon meteen, maar durfde natuurlijk niets te zeggen.
Lang na de oorlog heeft mijn vader nog gezegd wanneer hij een Duitser op TV zag die accordeon speelde: “Hee, geef onze accordeon eens terug en mijn fiets ook maar meteen”.
Dit is één van de avonturen die mijn vader tijdens de oorlog heeft meegemaakt, later was hij ook onderduiker, daarover weer een andere keer meer.
Tekening met de vermoedelijke opstelling van de Duitse kanonnen die het kasteel Gemert in brand schoten